•
De cultuurhistorische waarden van Ondiep
Ondiep in
1538
Caroline den Hartog
Inleiding
Ondiep is een van de oudste wijken van Utrecht
buiten de singels. Het toponiem bestaat al eeuwen, en verwijst naar een
‘ondiepte’ in de Vecht, een oversteek- of doorwaadbare plaats.
Uit Ondiep komt ook de oudste vondst ooit gedaan in
de stad Utrecht: een stenen strijdbijl van meer dan 3000 jaar oud. In die
duizenden jaren is natuurlijk veel veranderd, toch zijn sommige dingen door de
tijd heen herkenbaar gebleven: de rivier, enkele wegen, de gebouwen.
In de komende 10 jaar staat Ondiep veel te wachten,
de eerste grote verandering in bijna 100 jaar. Een groot deel van de wijk staat
op de nominatie om gesloopt te worden, wat er voor terug komt is niet altijd
even duidelijk. Wat wel duidelijk is, is dat er vrij weinig aandacht aan de
geschiedenis en opzet van de wijk wordt besteed. Zelfs zo weinig dat veel
mensen de wijk hooguit van naam kennen, maar er nog nooit zijn geweest en niet
weten hoe de wijk eruit ziet. Hoe kan het ook anders? De wijknaam komt niet op
de bewegwijzeringborden voor….
Dit is een poging om de bekendheid van Ondiep te vergroten, weliswaar geen uitputtende poging, maar toch een poging. Want Ondiep is veel meer dan men op het eerste gezicht zou vermoeden.
De letters en cijfers die in de
tekst tussen haakjes zijn aangegeven verwijzen naar de historische
overzichtskaart van Ondiep.
Overzichtskaart van (historisch)
Ondiep
Oorspronkelijk wordt tot de Utrechtse wijk Ondiep
alles gerekend vanaf de Nijenoord tot aan de Adriaan van Bergenstraat
(noord-zuid) en de Amsterdamse Straatweg tot de Vecht (west-oost). Het
noordelijk deel van Ondiep, dit is het deel vanaf de Marnixlaan dat Betonbuurt
wordt genoemd, wordt nu tot Zuilen(G) gerekend. Het allereerste gebouw van
Ondiep (afgezien van de hoveniershuizen) was het Abattoir(6), waarvan nu alleen
de poortgebouwen resten. Het slachthuis werd in 1901 langs de Amsterdamse
Straatweg gebouwd. Een paar jaar later wordt de Openbare School (1906) neergezet
aan de Ondiep. Een aantal jaren gebeurt er niet veel: de percelen
achter de school worden gebruikt als ijsbaan De Noordpool.
In de jaren ’10 van de 20ste eeuw raakt
de ontwikkeling van de wijk in een stroomversnelling: de bouw van de eerste
blokken huizen in de vorm van zogenaamde tuindorpen of –steden onder de naam ‘De Kleine Woningwijk’. In 1915 wordt het 1000-woningenplan gelanceerd voor de rest van de wijk.
Intussen worden ook scholen, kerken (waaronder de
illustere Monicakerk) en een watertoren neergezet. In de jaren ‘20 wordt flink
doorgebouwd. Een deel van de wijk is bestemd voor de zgn. onmaatschappelijken: mensen
die onder curatele zijn gesteld en onder toezicht moeten wonen.
In de jaren ’30 is de bouw van de wijk voltooid.
Afgezien van enkele blokken huizen langs de Vecht en Betonbuurt is de wijk
vrijwel volledig in tact gebleven.
Het aanzien van de huizen voor een belangrijk deel
ook, met uitzondering van de wijziging van de oorspronkelijke indeling en de
vervanging van kozijnen en dakkapellen in de jaren ’70.
Bedreigingen en
kansen
Enkele jaren geleden werd door de Gemeente Utrecht
en de gezamenlijke woningbouwbedrijven een akkoord gesloten dat bekend staat
onder de naam
De Utrechtse Opgave (DUO). Uitgangspunt van de afspraken
is de sloop van 9600 sociale huurwoningen tot 2015. Voor deze woningen komen
3000 sociale huurwoningen terug (vaak in de vorm van appartementen) en de
overige woningvoorraad wordt vervangen door koopwoningen.
Ondiep neemt in de DUO een aparte plaats in,
afgezien van het feit dat hier bijna 1200 huurwoningen zullen worden gesloopt
(eenderde van de wijk). De wijk is namelijk aangewezen als een speciaal project
van de Provincie Utrecht, waarbij plannen zijn ontwikkeld onder de noemer ‘Levenslustig Ondiep’. Kort gezegd komen
de plannen neer op het ontwikkelen van een zgn. ‘levensloopbestendige’ wijk.
Daarmee wordt bedoeld dat een gevarieerd aanbod van woningen moet worden
gebouwd, waarbij rekening wordt gehouden met de vraag naar woningen in
specifieke levensfasen van bewoners. Gezinnen hebben behoefte aan
eengezinswoningen, wanneer de kinderen de deur uit zijn wil men een
appartement. Als bejaarde bewoner zal men vragen om een zorgflat.
Een nevendoel van de plannen is de verbetering van
de sociaal economische situatie van de huidige bewoners. In de beeldvorming
naar buiten toe wordt de wijk Ondiep neergezet als een homogeen geheel van
bewoners. Verondersteld wordt dat de wijk gebukt gaat onder criminaliteit,
opvoedingsproblemen, een hoog percentage uitkeringsgerechtigden en
scholingsachterstanden. Daarom is door Provincie, Gemeente en Mitros gekozen
voor de sloop op korte termijn van 200 woningen waarvoor dure koopwoningen in
de plaats moeten komen en 75 woningen waarvoor huurwoningen terug komen.
Probleem is echter dat de populatie van bewoners
verre van homogeen is.
Zoals in iedere grote stadswijk zijn er natuurlijk
sociale problemen, maar uitgerekend dat deel van de wijk, dat als eerste
gesloopt gaat worden (i.c.
Roëll/Heringastraat en Het Kleine Wijk) kent een groot aandeel hoogopgeleiden
en ouderen, juist die categorieën die (a-priori) niets met de bovengestelde
problematiek te maken hebben.
In de planvorming voor de wijk Ondiep is uitgegaan
van sloop van de oudste delen van de wijk, terwijl de cultuurhistorische
waarden alleen worden vertaald in eventuele citaten van de huidige situatie:
mogelijk komt het oude stratenpatroon (deels) terug, mogelijk worden de
rooilijnen aangehouden en worden de lijnen van de huidige structuur
geaccentueerd: in het bijzonder de zgn. ‘Stemvork’
en de ‘As van Berlage’. De overige
cultuurhistorische waarden die besloten liggen in de historie,
ontstaansgeschiedenis, ouderdom, authenticiteit en monumentaliteit worden in
het beste geval genegeerd, in het slechtste geval van tafel geveegd.
In de laatst genoemde cultuurhistorische waarden
liggen echter de kansen voor de wijk als geheel en de oudste delen in het
bijzonder. Erkend moet worden dat de oudste delen van Ondiep niet alleen van
belang zijn voor de wijk, maar ook voor de stad in haar totaliteit. Dit
perspectief zou kunnen leiden tot het besef dat niet sloop, maar renovatie de
oplossing is. Het past ook volledig in het huidige beleid ten aanzien van
cultuurhistorie en de visie dat renovatie vaak een betere oplossing is dan
sloop. Deze visie wint overigens steeds meer terrein.
Bovendien
zou men in het achterhoofd moeten houden dat de stad Utrecht gestaag groeit en
een steeds groter (modern) oppervlak krijgt. Om in de behoefte van mensen naar
cultuurhistorische waarden te kunnen blijven voorzien, is het van het grootste
belang zoveel mogelijk van deze waarden te respecteren en in stand te houden.
Herstructurering
en Beleid
Door de ministeries van VWS en VROM is beleid ontwikkeld ten aanzien van de
aanpak van de problemen in de grote steden. Problemen in de steden moeten door
de steden zelf worden aangepakt: ‘Daarbij gaat het er bijvoorbeeld om dat verouderde wijken
weer aantrekkelijk worden voor alle inkomens, dat intensieve nazorg voorkomt
dat veelplegers opnieuw in de fout gaan, dat jongeren niet zonder diploma van
school gaan en dat de economische kracht van de stad wordt vergroot.’ En: ‘Om
resultaten te kunnen boeken krijgen alle grote steden van het kabinet drie
doeluitkeringen (fysiek, economie en sociaal/integratie/veiligheid) die iedere
stad naar wens kan besteden’. De Graaf: “Steden zitten nu niet meer gevangen in tientallen afzonderlijke
geldstromen. Geen lange wegen naar verschillende departementen en geen grote
hoeveelheid verplichtingen om je te verantwoorden aan het Rijk. Maar wel:
armslag, ruimte voor concrete aanpak en energie”. Het Grotestedenbeleid zal de komende tijd doorgaan met het zo veel
mogelijk wegnemen van belemmeringen voor de steden en verminderen van onnodige
bureaucratie.’
Niet alleen
de maatschappelijke of sociaal-economische aspecten worden meegenomen, maar ook
de fysieke want: ‘De stad verandert
voortdurend. Woonwijken gaan achteruit en worden weer opgeknapt. Parken
verloederen en worden opnieuw ingericht. Veranderende woonwensen en toename in
mobiliteit noodzaken tot ingrepen in de stad. Een stad vraagt om onderhoud en
stedelijke vernieuwing is daarbij voortdurend aan de orde. Het proces van
stedelijke vernieuwing stagneert echter. Er is dus extra inzet nodig om de
stedelijke vernieuwing te versnellen.’ Daarom ontwikkelde het ministerie
van VROM ‘de 56-wijkenaanpak, een onderdeel van actieprogramma
Herstructurering. Dit actieprogramma moet de stedelijke vernieuwing
versnellen. De 56-wijkenaanpak richt zich op een selectief aantal
prioriteitswijken. Deze wijken, waaronder de Bijlmermeer (in Amsterdam),
Tarwewijk (Rotterdam), Transvaal (Den Haag) en Kanaleneiland (Utrecht) krijgen
de komende jaren extra aandacht van de overheid.’
Duidelijk is dat de Ministeries uitgaan van de
verbetering van na-oorlogse wijken, die naar het zich laat aanzien
kampen met problemen op sociaal, maatschappelijk, economisch en bouwtechnisch
niveau.
Er is echter nog meer beleid van toepassing op de
herstructurering, namelijk de nota
Belvedere ontwikkeld door de ministeries van OCW,
VROM, LNV en V&W.
Belvedere:
'behoud door ontwikkeling'
In 1999 ziet de beleidsnota Belvedere het licht. Uitgangspunt
voor deze nota is een andere kijk op de ruimtelijke ordening en cultuurhistorisch
erfgoed. Doel van de nota is verbetering van de kwaliteit van
de leefomgeving en behoud van het cultureel erfgoed. Bekende projecten in het kader van Belvedere zijn de Nieuw Hollandse
Waterlinie en de zogenaamde Kanjermonumenten.
Een nieuw thema voor het beleid is de
herstructurering van (naoorlogse) woonwijken. De grootschalige sloop- en
nieuwbouwstrategie in combinatie met sociale en economische vernieuwing worden
gehanteerd als methode voor problemen die in de wijken en grote steden spelen.
Terecht wordt opgemerkt dat: ‘..door in te zetten op de negatieve aspecten van de grootstedelijke
problematiek het gevaar bestaat dat de ‘wederopbouwwijken‘ verdwijnen, terwijl
deze wijken ‘destijds zijn ontworpen vanuit een bepaalde filosofie en als
zeer modern te boek stonden en populair waren onder de bevolking’.
Nu de wijken dreigen te verdwijnen ‘is de
discussie gestart over de cultuurhistorische waarde ervan. Deze spitst
zich vooral toe op de stedenbouwkundige structuren, die zich
kenmerken door een unieke samenhang in bouwpatronen, openbare ruimte en groen.
Gebiedsgerichte cultuurhistorische waarden in een omgeving die bol staat van de
ruimtelijke (her)ontwikkelingen: een ‘behoud door ontwikkeling’ opgave bij uitstek!’
Een belangrijke notie van Belvedere is de erkenning van identiteit: ’Veel van de naoorlogse
stadsuitbreidingen voldoen niet aan hedendaagse eisen en kennen
fysieke beheersachterstanden aan gebouwen en openbare ruimte. Eenzijdige
woningvoorraden van kleine, goedkope huurwoningen hebben geleid tot
concentratie van sociaal-economische en maatschappelijke problemen. In het
kader van de stedelijke vernieuwing zoeken veel steden een antwoord in
differentiatie van de woningvoorraad: Het aantrekken van midden- en hoge
inkomens, via marktgericht bouwen of renoveren. De herstructureringsprojecten
leiden tot forse ingrepen in de stedenbouwkundige structuur en de samenstelling
van de bevolking. Kortom: ingrepen in de identiteit van deze Wederopbouwwijken.’
Als kritiek op de uitvoering van de herstructurering wordt tevens gesteld dat:’Binnen de stedelijke vernieuwing
wordt weinig stilgestaan bij de waarden en potenties van deze
wijken. Problemen voeren de boventoon en leiden tot een roep om radicale
vernieuwing. De Belvedere-aanpak heeft als uitgangspunt dat het bestaande
interessante oplossingen kan bieden. Fysieke waarden (monumentale
objecten, stedenbouwkundige structuren) en niet-fysieke waarden (verhalen,
gebeurtenissen, ontwerpfilosofiëen)
zijn inspiratiebron of zelfs rand-voorwaarde bij
vernieuwings-opgaven.
Het
inventariseren, registreren en vertalen van bestaande waarden in
wederopbouwwijken, maakt onderdeel uit van het vernieuwingsproces. Het
is niet alleen een zaak van de lokale overheid, maar moet ook worden
gedragen door de bewoners en de betrokken private partijen (corporaties, ontwikkelaars).’
Cultuurhistorische
Hoofdstructuur
Naar analogie met de Ecologische Hoofdstructuur waarbij zones van natuurlijke
leefomgevingen met elkaar verbonden worden, is het concept van de Cultuurhistorische Hoofdstructuur
ontwikkeld. Binnen de Cultuurhistorische
Hoofdstructuur staan zones van cultuurhistorische waarden met elkaar in
verbinding. De Cultuurhistorische
Hoofdstructuur wordt door de Provincie Utrecht gehanteerd bij het maken van
haar beleid in het kader van de Ruimtelijke Ordening en heeft geleid tot de
Cultuurhistorische atlas van de Provincie Utrecht.
Op stedelijk niveau valt een dergelijke visie op cultuurhistorie
ook toe te passen, waarbij onderscheid gemaakt wordt in verschillende
stedelijke ‘landschappen’, tijdslagen en structuren.
Stedelijke
landschappen
Onder stedelijke ‘landschappen’ kunnen de volgende landschappen geschaard
worden:
Historische
gelaagdheid
Het Plangebied wordt in het noorden gegrensd door
de Vecht, in het zuiden door de Amsterdamse Straatweg. Beide lijnstukken kennen
ieder een eigen geschiedenis.
De Vecht is vanuit het verre verleden tot in onze
tijd van groot belang geweest voor het transport van goederen en personen. De
laatste decennia zien wij dit vertaald in de stroom aan pleziervaart gedurende
de zomer.
In de Romeinse tijd werd haar
belang ingezien als transportroute voor de legers en was zij onderdeel van de
Romeinse Limes. Rond de jaartelling
was zij een onmisbaar onderdeel in de zgn. Germaniapolitiek:
via de Vecht werden de legioenen getransporteerd naar het noorden van het land
om vanuit daar de Germaanse stammen te onderwerpen. Andersom vormde zij een
aantrekkelijke route voor stammen uit de noordelijke streken, die zich graag
aan de andere kant van de Romeinse grens wilden vestigen.
Na het vertrek van de Romeinen bleef zij
belangrijk: bewijs hiervoor is het Utrechtse Schip(1) dat in de jaren
’30 werd aangetroffen bij werkzaamheden aan de Van Hoornekade. Het Schip (997)
fungeert in onze tijd als het cultuurhistorische boegbeeld van de stad Utrecht
en het Centraal Museum.
De Amsterdamse Straatweg (1812) is van recenter
datum: ontworpen en aangelegd door Napoleon en wel als een weg van de hoogste
categorie: de zgn. Route Imperiale.
Met de aanleg van deze weg stond Amsterdam op een aantrekkelijker en
makkelijker manier in verbinding met Parijs. Tot die tijd was Amsterdam
vanuit Utrecht alleen bereikbaar via de Daalsedijk (voor 1338) of het Zandpad
(na 1338). Deze beide routes zijn van middeleeuwse oorsprong.
Binnen de begrenzingen van de Vecht en Amsterdamse
Straatweg ligt een tweede historische laag. In de Middeleeuwen was Utrecht een
religieus centrum van formaat. Behalve een enorme hoeveelheid kerken, trok de
stad ook vele kloosters aan. Ten noordwesten van de oude stad zijn drie
stichtingen te vinden. Ten eerste het klooster Bethlehem (1423-1607). Dit
klooster(2) was gelegen ter hoogte van de huidige Bethlehemstraat, aan de
Otterstroom. Van dit klooster zijn alleen twee straten
Het derde klooster in de omgeving is het klooster
Mariëndaal (1244-1587), gelegen onder het huidige Queeckhovenplein. Van dit klooster
zijn geen restanten bewaard gebleven, maar het was bereikbaar via de Daalsedijk.
Aan de overzijde van de Vecht, direct ten zuiden
van de Rode Brug (voor 1540) was het middeleeuwse St.Anthoniegasthuis(4)
(1435-1480) gevestigd. Gasthuizen zijn in de Middeleeuwen niet alleen in de
stad gevestigd, maar vaak ook langs doorgaande wegen buiten de stadsmuren.
Met de Reformatie raken de kloosters buiten gebruik
en worden gesloopt. De omliggende landerijen verliezen hun functie echter niet.
Langs de oude wegen en de Vecht wonen hoveniers die de stad van verse groenten
en fruit voorzien.
In de 18de en 19de eeuw
groeit het aantal inwoners van de stad gestaag. De middeleeuwse stad begint in
haar voegen te kraken. Op de oude kloosterterreinen in de stad en op iedere
lege plek wonen mensen, die naarmate de tijd verstrijkt in steeds erbarmelijker
omstandigheden komen te wonen. Een hoogtepunt in deze ellende is de
cholera-epidemie die in 1832 uitbreekt.
Duidelijk is dat aan die ellende iets gedaan moet
worden. De Bemuurde Weerd is de laatste uitbreiding van de stad in de loop van
de 14de eeuw. Binnen de Bemuurde Weerd is de roemruchte Wijk C te
vinden, vol met mensen die met te veel op een te klein oppervlak wonen. Het is
aan het gemeentebestuur van de stad om iets te veranderen, maar er gebeurt
eigenlijk weinig tot niets.
Aan het eind van de 19de,
begin 20ste eeuw gaat ook Utrecht mee in de industriële vaart der
volkeren. Het zijn niet alleen hoogtijdagen voor de Moderniteit, maar ook van
de Romantiek.
De Romantische beweging heeft onder andere tot
gevolg dat ideeën worden ontwikkeld over de leefomgeving van de mens. Dit leidt
in de eerste plaats tot de aanleg van parken: de Tuin van Kol, nu het huidige
Julianapark(14), aangelegd in 1903.
In de tweede plaats krijgt de sociale woningbouw
een impuls door het tuinstedenconcept dat aan het eind van de 19de
eeuw door de Engelsman Sir Ebenezer Howard wordt ontwikkeld. Het is een visie
waarin de menselijke maat centraal staat.
Deze vorm van architectuur verenigd in feite de tegenstelling
tussen stad en platteland. Tegelijkertijd wordt de leefsituatie voor arbeiders
en andere stedelingen enorm verbeterd.
In Noordwest Utrecht zijn een paar van die parels
van architectuur te vinden:
het blok Het Kleine Wijk(A) (Complex Ondiep I), Het
Witte Wijk(B), Heringastraat/Roëllstraat(C), Sint Jozef(D), Elinkwijk(E) en het
Werkspoor ofwel het gebied rond De Lessepstraat(F).
Op het Uitbreidingsplan Berlage/Holsboer uit 1920
bestaat Noordwest Utrecht alleen als plan, de tuindorpen waren er al: als
eilandjes in een zee van groene weilanden.
Uitbreidingsplan
Berlage/Holsboer uit 1920
Ruimtelijke
structuren
De bijzondere positie van Het
Kleine Wijk, Witte Wijk, Roëll/Heringastraat.
Met de Woningwet uit 1901 in de hand haalden
Fockema-Andreae en architect Verhagen Utrecht uit haar bouwkundige lethargie.
Zij waren als duo actief in de 1911-1913 en
realiseerden de bouw van het oudste deel van Ondiep. De eerste plannen dateren
kort na het begin van de 20ste eeuw. De Gemeente Utrecht koopt in 1905
het grondgebied van het Kartuizerklooster aan. In 1906 wordt de Openbare School(7)
aan het Ondiep gebouwd. Daarna blijft het enige tijd stil. De Gemeente heeft
een probleem met het uitbesteden van de bouw aan particulieren
woningbouwbedrijven en kan kennelijk niet genoeg initiatieven genereren. Dit is
voor een belangrijk deel te wijten aan het feit dat enerzijds hoge eisen werden
gesteld aan de kwaliteit van de woningen, terwijl anderzijds de kosten binnen
de perken gehouden moeten worden.
De eerste planschetsen worden door de Gemeenteraad
in 1911 aangenomen onder de titel ‘De Kleine Woningwijk’. De grond is gekocht
en het stratenpatroon, inclusief riolering wordt aangelegd. In het Witte Wijk
wordt door diverse woningbouwbedrijven gebouwd, onder andere de 26 woningen
door Woningbouwvereniging Ondiep. Deze vereniging wordt in 1911 opgericht en
dient haar eerste plannen in. Het duurt enkele jaren voordat definitief kan
worden begonnen.
Kennelijk gezien de geschetste
problematiek neemt de Gemeente de verdere projectontwikkeling zelf ter hand. De
definitieve bouwtekeningen van Het Kleine Wijk dateren uit 1916: diverse typen
huizen waaronder ook winkelpanden zijn ontworpen om diverse doelgroepen te
kunnen bedienen.
De bouwtekeningen van de Roëll- en Heringastraat en
de Buitenring dateren uit 1919. De huizen passen volledig in het totaalontwerp,
hoewel de huizen aan de Roëll- en Heringastraat gemiddeld iets groter
zijn.
De gemeente neemt verder initiatieven om de wijk van scholen te voorzien: Mariëndaal(11) (1918), de Rijks Winterlandbouwschool(8) (1915), de Rietendakschool(12) (1923). Andere gebouwen die kenmerkend zijn voor de wijk zijn de Watertoren(9) (1916) en de drukkerij Lumax(10) (1916) de Noorderkerk(13) (1923) Alles in de omgeving is geïnspireerd op de ontwerpen in de oudste kern die tot een kleine tien jaar geleden altijd eigendom zijn geweest van de gemeente Utrecht.
Fockema-Andreae wordt in
1914 burgemeester van Utrecht. Architect Verhagen gaat verder met ontwerpen, samen
met Granpré-Molière als vertegenwoordigers van de Delftse School. Verhagen
wordt onder meer bekend van tuindorp Vreewijk in Rotterdam en de Burgemeesters- en Professorenwijk in Leiden.
Van de tuindorpen in Noordwest Utrecht neemt de
‘Kleine Woningenwijk’ een bijzondere plaats in vanwege de ouderdom. Rond 1915
gebouwd, maar in de planvorming veel ouder (voor 1911).
In de tweede plaats is het bijzonder omdat het om
een van de oudste Utrechtse stadsuitbreidingen sinds de middeleeuwen gaat. In
de derde plaats is die uitbreiding vrijwel volledig in handen is geweest van de
stad Utrecht. De andere tuindorpen werden (later) ontwikkeld en gebouwd dankzij
particulier initiatief (DEMKA) en kenden vaak ook een politieke of religieuze
kleur (Sint Jozef). Ook de reden om te bouwen was anders: voor de bedrijven was
het bittere noodzaak om hun personeel te huisvesten, in Ondiep werden vooral
bewoners van de stad gehuisvest.
Ontwerp Kleine WoningWijk (1911)
Conclusies en
aanbevelingen
Op stedelijk niveau zal met de sloop-nieuwbouw van
Ondiep een enorm gat worden geslagen in de structuur van de stad Utrecht. Op
dit moment zijn kenmerkende en historische wijken en plekken in de stad
met elkaar verbonden in een hoofdstructuur, waarbij Ondiep/het Kleine Wijk
een belangrijk en vitaal onderdeel is. De noord-zuid as Ledig erf-Tolsteeg via
de grachten naar Ondiep en de DEMKA/Werkspoor woningen aan de Amsterdamse
straatweg. De oost-west as Witte Vrouwen via Zwarte Water naar Lombok. Een
sociaal-economische impuls (zoals door de gemeente, de provincie en
woningbouwvereniging Mitros zo gewenst) is een logisch
gevolg als de wijk wordt geherstructureerd met in achtneming van de oude
kern, de onderliggende tijdslagen en de samenhang met de omliggende wijken.
Uitgangspunt zou moeten zijn dat de oude kern in ere wordt hersteld, waarbij eventueel
panden in particuliere handen overgaan en cultuurhistorisch gezien nieuw leven
wordt ingeblazen.
Voor het ontwikkelen van dergelijke plannen en het
handhaven van het huidige beleid moet eerst een verantwoord cultuurhistorisch
onderzoek plaatsvinden.
Op basis van een dergelijk onderzoek zouden
vervolgens planontwerpen gemaakt kunnen worden voor de wijk als geheel. Een
belangrijke notie daarbij is dat het cultureel erfgoed ook economisch en
emotioneel kapitaal vertegenwoordigd. Juist in het licht van de demografische
werkelijkheid en verwachtingen (steeds meer eenpersoonshuishoudens, ouderen die
langer zelfstandig wonen) en de behoefte aan leven in kleinschalige,
authentieke en historische contexten zouden de woningen die nu gesloopt dreigen
te worden, een eerlijke kans moeten krijgen. Goedkope nieuwbouw voor huizen die
kwalitatief goed genoeg zijn, of dure nieuwbouw voor een doelgroep die mogelijk
niet eens bestaat, is en blijft kapitaalvernietiging.
Caroline M.W. den Hartog
Utrecht Januari 2006
Met dank aan Marinke Steenhuis voor de informatie over architect Verhagen.
Afbeelding van het klooster Chartreuse is van de beeldbank GUA.
Afbeelding van het Utrechtse Schip is van het centraal museum
Overige afbeeldingen zie literatuurlijst en weblinks.
Foto’s Ondiep: Caroline den Hartog
Lay-out en technische uitvoering: Jules Verhoeven
Weblinks
Tuindorpen
http://www.profburgwijk.nl/wijk/wijkfotos/wijk_fotos.html
http://www.rotterdammers.nl/tuindorp/start.htm
http://www.rotterdammers.nl/tuindorp/intro.htm
http://nl.wikipedia.org/wiki/Vreewijk
http://www.iisg.nl/volkshuisvesting/p15.html
http://histoforum.digischool.nl/ict/tuinstad.htm
Beleid
http://www.utrechtwonen.nl/nieuws/dossier-duo-2004.htm
http://www.provincie-utrecht.nl/prvutr/internet/agenda2010.nsf/all/nieuw?opendocument
http://www.grotestedenbeleid.nl/
Uitvoering
http://www.mitros.nl/smartsite.dws?id=9674
http://www.mitros.nl/smartsite.dws?id=10027
Alternatieven
http://www.nationalerenovatieprijs.nl/nrp2005/
Architectuur
http://www.nirov.nl/smartsite.dws?id=565&goto=2004&filter
Literatuur
Bruin, R. de (et.al.): ‘Een paradijs vol weelde’ Geschiedenis van de stad Utrecht;
Uitgeverij Matrijs Utrecht 2000.
Blijdenstijn, R.: Tastbare Tijd, Cultuurhistorische atlas van de provincie Utrecht;
Utrecht 2005.
Donkersloot-de Vrij, M.: Kaarten van Utrecht;
Utrecht 1989
Es, W.A. van: De Romeinen in Nederland
Uitgeverij Unieboek Bussum 1980
Es, W.A. van en W.A.M. Hessing (red.): Romeinen, Friezen en Franken in het hart van Nederland. Van Traiectum tot Dorestad 50 v. C. – 900 n. C.;
Uitgeverij Matrijs Utrecht, 1994.
Hart, P.D. ‘t: Leven in Utrecht 1850-1914, Groei naar een moderne stad;
Uitgeverij Verloren, Hilversum 2005.
Hartog, C.M.W. den: Peelland: de lange termijngeschiedenis van een wegenpatroon;
Amsterdam 2003
Hartog, C.M.W. den: Pliniusproject Land van Ooit Tongeren; in:
Deventer 2005
Heurneman, M., en B. van Santen: De Utrechtse wijken ·Zuilen·Ondiep·Pijlsweert·Daalsebuurt·Bemuurde Weerd· Noordwest,
Utrecht.
Hulzen, A. van: Oud-Utrechtse wandelingen;
Uitgeverij Bijleveld Utrecht 2004.
Renes, H.: Historische atlas van de stad Utrecht, Twintig eeuwen ontwikkeling in kaart gebracht; Uitgeverij SUN Amsterdam 2005.
Santen, B. van: Het Utrecht Fotoboek 1900-2000;
Uitgeverij Waanders Zwolle
Santen, B. van: Lumax, De katholieke vakbondsdrukkerij in Utrecht,
Utrechtse stadsgeschiedenissen;
Matrijs Utrecht 2005.
Santen, B. van: Architectuur en stedebouw in de gemeente Utrecht 1850-1940,
Utrecht Monumenten Inventarisatie Project;
Uitgeverij Waanders Zwolle 1990.
Zijlstra, B. (red.): Parken in Utrecht, Historische Reeks Utrecht;
Matrijs 1988.
Stedelijke bestekken 1868-1913
Stedelijke bestekken 1911-1969
Raadsbesluit Gemeente Utrecht 5 mei 1911 (Archief Provinciaal Bestuur 1813-1920)